Geschiedenis van het schuivenhuis aan het kanaal Almelo – Nordhorn
Een paar kilometer buiten Denekamp, middenin de stilte, ligt tegen alle gerechtvaardigde verwachtingen in een van Twentes oudste en best bewaarde industriële monumenten: het schuivenhuisje een meter of vijftien lang, drie hoog, anderhalf breed en meer dan 100 jaar oud.
Bij goed weer is het een ideale plek voor fietsers, die onderweg wat tastbare geschiedenis willen aanraken. Het huisje is uniek in de rijke waterbouwkundige geschiedenis van Nederland. De ijsvogel heeft in het stille gebouwtje een rustplek, de gele kwikstaart huist er, en in de ondiepte voor de kolk, een zandrib net onder het wateroppervlak van het kanaal, scharrelt een karper met mooie maten rond.
Een paar honderd meter verderop zit een onwetende visser. Het kanaal Almelo-Nordhorn is een geliefd stekkie bij hengelaars. Eens zou het een drukke vaarweg worden, die Twente
vooruit moest helpen naar welvaart.
Landbouwproducten en meststoffen, zelfs kolen en erts, moesten over deze Twentelijn gevaren worden. Het kanaal zou de Twentse textielindustrie met het Ruhrgebied verbinden. Het is mislukt.
In het topjaar 1912 telden de sluiswachters nog geen 500 schepen. Niet eens twee per dag en nog kleintjes ook. De route over Rijn en IJssel won de slag. Ook al was deze route verder varen, er konden veel grotere schepen langs.
Bovendien: de Duitsers werkten veel te traag aan hun deel van de overeenkomst. Het vak tussen de grens en Nordhorn werd pas in 1904 geopend, 18 jaar na het Nederlandse deel. Tot zo lang bleef de waterweg doodlopen op de grens.
Het kanaal Almelo-Nordhorn is bijgevolg nu al heel lang een natuurgebied. Slechts het laatste stukje, tussen Weerselo en Almelo, heeft nog een functie in de waterhuishouding. De rest wordt geheel aan groei en bloei overgelaten. Alleen de zandrib moet eens in de drie jaar uit de geul worden gebaggerd. Het levert tientallen volle kiepauto’s op.
De aanleg op zich van het kanaal mag trouwens al gelden als een van de grote werken uit de begintijd van de nationale waterstaat. Het was een moeilijk karwei, want tussen Almelo en Nordhorn ligt een verval van vijftig meter.
Bovendien moest er een kruispunt worden gemaakt met een bestaande rivier. De Dinkel sneed immers net onder Denekamp dwars door het kanaaltracé. Aan dat feit dankt het schuivenhuisje zijn bestaan. Want de Dinkel leek de toenmalige waterbouwkundigen een ideale voedingsbron voor het kanaal.
Het riviertje zou de waterstand op peil houden. Zelfs in droge zomers. Maar een open kruising bleek niet te werken. Het stromend rivierwater drukte passerende schepen zo vast tegen de
kanaalkant, dat er geen doorkomen aan was. Dus werden er schuiven geplaatst, een regelbare stuw. Zes gemetselde kokers met stalen platen aan zware kettingen, bediend door lieren. Zo kon men de waterstand regelen en de kracht van de dwarse stroming breken.
Om dit ijzeren hang en sluitwerk tegen weersinvloeden te beschermen, heeft men om de stuw het lang smal huisje gebouwd. Mede tot vreugde van de liermannen, die zo tegen weer en wind beschermd werden. Hoewel , vorstvrij was het allerminst. ’s Winters moesten de kantonniers grote potten water koken om de vastgevroren lieren te ontdooien.
Helemaal bevredigend werkte het allemaal niet. Nu de snelstromende Dinkel door dit kunstwerk ineens ruimte had gekregen, begon ze zand af te zetten. Ter plekke dreigde het kanaal dicht te slibben. Daarom is er in 1904 een onderleider gemetseld, ook al nooit eerder vertoond.
Sindsdien stroomt de Dinkel onder het kanaal door. De onderleider met zijn twee schuiven
werd nu de belangrijkste regelaar van het waterpeil, maar de kolken in het huisje bleven dienst doen voor de fijne afstelling. Door deze ingreep raakte men het zand in het kanaal inderdaad kwijt.
Nog altijd ten bate van een scheepvaart die er bijna niet was. De doodsklap kwam in 1938. Het Twentekanaal ging open, van Eefde/Zutphen tot en met Enschede. En zo bleef er slechts een sporadische turfschipper over op deze, met zoveel ambities, ontworpen en aangelegde waterweg tussen Twente en Duitsland. Het kanaal bleek ook al niet voldoende capaciteit te hebben om het teveel aan Dinkelwater in natte tijden op te vangen en af te voeren.
Overstromingen plaagden de boeren langs het riviertje met zoveel regelmaat, dat er uiteindelijk (1965) een omleidingskanaal kwam, dat de hoofdrol ging spelen in de waterhuishouding. In die jaren zijn er dan ook allerhande plannen gemaakt om het feitelijk overbodige oude traject een nieuwe bestemming te geven.
De verstrekkende plannen betroffen demping en de aanleg van een autoweg. Nauwelijks minder ingrijpend was een plan voor verbreding t.b.v. de pleziervaart. Er gebeurde niets van dat alles. De waterweg raakte domweg in verval, de sluishuisjes vervielen mee en raakten in sloopwaardige staat.
Net op tijd echter drong de nieuwe waarde van het een en ander tot de overheden door. Door gewoon maar te blijven liggen waar het lag, ontwikkelde zich een veel gezocht natuurgebied. De huisjes met de stuwen en de bruggen werden een geliefde stopplaats van talrijke fietsers.
En bij de viering, toch wel, van het honderdjarig bestaan van het kanaal Almelo-Nordhorn viel het besluit om de kolk niet te slopen, maar daarentegen te restaureren.
Zo zijn de huisjes en is feitelijk ook het kanaal tot een industrieel monument geworden. En een rustplek voor ijsvogel en gele kwikstaart, iets waaraan de mens tegen het einde van de twintigste eeuw wellicht net zo veel waarde hecht als aan een scheepvaartroute of aan een spoorlijn door de Betuwe.
Want Hollanders blijven streven naar betere verbindingen, ook al gaat er wel eens eentje mis.
Het schuivenhuisje ligt aan het kanaal richting Almelo op ongeveer 200 meter afstand van de straat Denekamp-Tilligte.